
mr. I.C.M. Janssen
Al eerder schreef ik over de casus waarin de Advocaat-Generaal Wattel een advies aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het vertrouwensbeginsel heeft uitgebracht.
Dat advies werd in maart 2019 uitgebracht.
Stappenplan
Het advies bestond onder andere uit een stappenplan dat een bestuursrechter moet doorlopen om te komen tot een beslissing. Hieronder geef ik voor een beter begrip van de zaak nog een keer het stappenplan weer dat bij een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gehanteerd:
- Is er een concrete ondubbelzinnige toezegging gedaan;
- Is deze gedaan door het bestuursorgaan zelf of kan de schijn van bevoegdheid aan het bestuursorgaan worden toegerekend;
- Een afweging van het belang van degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel, het algemeen belang en het belang van een eventuele derde.
Besluit
Inmiddels heeft de Afdeling op 29 mei 2019 een besluit genomen in de casus van een bewoonster in Amsterdam, die een dakterras had opgericht zonder vergunning. In dit geval is het dakterras 25 jaar geleden gerealiseerd. De gemeente wist dat er voor het dakterras geen vergunning was verleend. Daarnaast hebben enkele medewerkers de toezegging gedaan dat er niet handhavend zou worden opgetreden. De Afdeling oordeelt, na het doorlopen van het stappenplan, bij de derde stap dat het niet redelijk is van het gemeentebestuur om handhavend op treden. Het beroep van de bewoonster op het vertrouwensbeginsel slaagt.
De hele uitspraak leest u hier.
Dat het beroep niet altijd slaagt, blijkt wel uit een uitspraak van de Afdeling van diezelfde dag, 29 mei 2019. Dit betreft een verleende omgevingsvergunning voor een verbouwing van een pand die later werd ingetrokken.
Casus
In deze casus gaat het om de verbouwing van een voormalig autobedrijf in een supermarkt. In eerste instantie is de omgevingsvergunning verleend, maar later is deze door de gemeente ingetrokken. Ook bij deze casus vallen stap 1 en 2 goed uit voor de vergunninghouder, maar in dit geval wordt de gemeente bij stap 3 in het gelijk gesteld. Reden hiervoor is het feit dat de Afdeling oordeelt dat de belangen van de gemeente zwaarder wegen dan het belang bij behoud van de vergunning.
De vergunninghouder had kunnen/moeten weten dat de gemeente zou vasthouden aan het verbod van detailhandelsverkoop. Dit verbod was met een kettingbeding in de koopovereenkomst van het pand vastgelegd. Duidelijk was ook dat vergunninghouder zich niet aan dit verbod wilde houden. Relevant is verder voor de rechter dat de gemeente de vergunning al had ingetrokken voordat de vergunninghouder het pand had gekocht.Β Volgens de Afdeling heeft de gemeente haar beslissing daarom weloverwogen gemaakt.
Wilt u lezen hoe de Afdeling tot deze intrekking komt? Lees de hele uitspraak door hier te klikken.
Ingrid Janssen